Nederlands-Indië, Java, 1944
Het Japanse keizerrijk had een enorme behoefte aan arbeidskrachten. Voor de aanleg van vliegvelden, spoorwegen en andere objecten werden dwangarbeiders ingeschakeld. In eerste instantie waren het vooral krijgsgevangenen die gedwongen tewerkgesteld werden en het zwaar te verduren hadden. Het aantal benodigde mensen was zo groot, dat vanaf 1943 ook beroep werd gedaan op de Indonesische bevolking. Dit waren de zogenoemde romusha’s, afgeleid van romu (werk) en sha (man). Bij het ronselen van de romusha’s werd in principe gelet op de bevolkingsdichtheid van de streek om ontvolking te voorkomen. Ook Indonesische bestuursambtenaren werden belast met het op grote schaal rekruteren van arbeidskrachten. Bij het werven van de romusha’s speelde Soekarno een bedenkelijke rol. Hij stimuleerde Indonesische mannen zich als vrijwilliger te melden. Door een toegeeflijke houding tegenover de Japanners hoopte de populaire Soekarno de onafhankelijkheid van Indonesië dichterbij te brengen. Bij de dwangarbeid voor Japan zijn verhoudingsgewijs meer romusha’s omgekomen dan krijgsgevangenen. Hun exacte aantal is niet bekend.